Persoonscertificatie

De term persoonscertificatie is van toepassing op individuen die aantonen dat ze beschikken over een bepaalde competentie, dat wil zeggen een combinatie van kennis, inzicht en vaardigheden. In principe kan elk diploma of getuigschrift horend bij een bepaald opleidings- of ervaringstraject worden beschouwd als een persoonscertificaat (ook wel: persoonlijk certificaat), en de certificatieschema’s of examenprogramma’s waarop ze zijn gebaseerd kunnen sterk verschillen qua vorm en inhoud. Niet alleen variëren de eisen aan kennis, inzicht en vaardigheden per kwalificatie, functie of beroep, ook kan de geldigheidsduur van het certificaat of diploma uiteenlopen van enkele jaren tot onbegrensd, en kunnen de voorwaarden voor verlenging of herregistratie sterk verschillen. Bij diploma’s met onbeperkte geldigheidsduur kunnen andere partijen dan de exameninstelling toezien op het actueel houden van de competentie, bijvoorbeeld met behulp van:

  • kwalificatieregisters, vaak opgezet door beroepsorganisaties, soms gekoppeld aan een beroepscode en tuchtrecht;
  • bijscholingsprogramma’s van werkgevers voor hun medewerkers;
  • gestructureerde intercollegiale toetsing of visitaties door vakgenoten;
  • vermeldingen in gezaghebbende wetenschappelijke publicaties, zoals in de Science Citation Index.

Hierbij kunnen eisen worden gesteld aan de gemaakte vorderingen om de verworven kwalificatie of het uitgeoefende beroep te kunnen continueren. Als een diploma aldus wordt gekoppeld aan toezicht op blijvende competenties gaat het om certificatie met gedistribueerde verantwoordelijkheden.

In Nederland bestaat een groot deel van de uitgegeven persoonscertificaten uit diploma’s van het door de overheid bekostigde onderwijs (ook wel: regulier onderwijs), waarvan de grondslagen zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. Daarnaast is er een grote verscheidenheid aan niet door de overheid bekostigd onderwijs (ook wel: particulier onderwijs), variërend van private pendanten van het bekostigde onderwijs, zoals Luzac en Nyenrode Business Universiteit, tot specialistische beroepsopleidingen, zoals voor makelaars, lassers, APK-inspecteurs, en financiële adviseurs. In het bekostigde onderwijs nemen de opleidingsinstituten meestal zelf (een deel van) de examens af, een combinatie van rollen die bij product- en managementsysteemcertificatie niet gebruikelijk is, en volgens de accreditatienorm voor persoonscertificatie ISO/IEC 17024 alleen geoorloofd onder strikte voorwaarden van onpartijdigheid (paragraaf 5.2.3).

De ISO-brochure Building Trust. The conformity assessment toolbox beschrijft de context en activiteiten van instellingen voor persoonscertificatie, waar onder exameninstellingen (p. 81 – 85). Ook wordt de accreditatienorm voor persoonscertificatie ISO/IEC 17024 samengevat. De brochure beschrijft verder hoe het certificatieproces en het certificatieschema eruit kunnen zien bij persoonscertificatie, en hoe het kan worden toegepast in combinatie met managementsysteemcertificatie. De belangrijkste verschillen qua terminologie en organisatie tussen de drie certificatievormen zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Product- & systeemcertificatie Persoonscertificatie Opm. bij persoonscertificatie
Keurmerk, certificaat voor product/dienst/organisatie Diploma, getuigschrift, certificaat voor persoon Kan onbeperkte looptijd hebben zonder hercertificatie
Certificerende instelling (CI) Examinerende instelling, examenorganisatie, -bureau, -instelling Kan organisatorisch verweven zijn met opleidingsinstituut
Certificatieschema, incl. normen, criteria, testmethoden Examenprogramma, incl. competentie-eisen en toetsingsinstrumenten Kan (deels) zijn vastgelegd in of gebaseerd op wet- en regelgeving
Keuring, audit, visitatie Examen, toets, assessment Kan (deels) worden uitgevoerd door opleidingsinstituut
Adviesbureau, consultant Opleidingsinstituut, onderwijsinstelling, school Kan organisatorisch verweven zijn met examenorganisatie

In dit hoofdstuk wordt persoonscertificatie in zowel het bekostigde als het niet bekostigde onderwijsveld besproken. Het gaat niet over getuigschriften of certificaten die na deelname aan een cursus worden uitgegeven zonder toets of examen, en de opleidingen in het voortraject van persoonscertificatie komen alleen aan bod waar dit onvermijdelijk is ten gevolge van hun organisatorische verwevenheid met een examenorganisatie.

Bij examinering kan de beoordeling op verschillende manieren worden uitgevoerd, zoals:

  • mondeling of in een praktijksituatie door een of meer examinatoren (Engels: examiner), met als voorbeelden: mondeling examen, assessment, proeve van bekwaamheid;
  • schriftelijk of op een computer onder toezicht van een of meer surveillanten (Engels: invigilator).

Ook kan het resultaat van een uitgevoerde opdracht (werkstuk, essay, scriptie, portfolio e.d.) worden beoordeeld. Veel examens bestaan uit een combinatie van verschillende beoordelingsinstrumenten. Voor elk examen worden de uitkomsten aan de hand van een normeringsvoorschrift omgezet in de beoordeling van de kandidaat. De normering zorgt voor consistentie in de beoordelingen bij verschillende examens voor hetzelfde diploma, zodat de meerwaarde van het diploma niet teveel varieert in plaats en tijd. Ook trekt het normeringsvoorschrift de grens tussen geslaagd en gezakt (ook wel: cesuur), op basis waarvan de certificatiebeslissing wordt genomen. Naast de normering zijn de validiteit en de betrouwbaarheid van de beoordelingen belangrijke onderwerpen. De validiteit (Engels: validity) van een toets of examen betreft de mate waarin de beoogde competenties daadwerkelijk worden gemeten. Verwarrend is dat valideren ook wordt gebruikt voor het waarderen van hetgeen iemand heeft geleerd, bijvoorbeeld door het uitreiken van een tentamenbriefje. De betrouwbaarheid (Engels: reliability) betreft de mate waarin het toetsresultaat consistent, nauwkeurig en reproduceerbaar is. Zie verder de uiteenzetting over toetsen en beoordelen van de Radboud Universiteit en de toetstechnische begrippenlijst van het CITO.

Aspecten van persoonscertificatie

Deze paragraaf gaat in op de volgende aspecten van persoonscertificatie:

Deze onderwerpen worden hieronder achtereenvolgens besproken, waar nodig uitgesplitst naar de partijen die landelijk actief zijn in de kwaliteitsborging van persoonscertificatie, te weten:

Het begrip certificatieschema, zoals dat wordt gebruikt door en rondom de RvA, is nauwelijks bekend in de onderwijssector. Ten behoeve van de consistentie wordt de term certificatieschema (kortweg: schema) hier echter wel gebruikt. Een schema voor persoonscertificatie bestaat uit een of meer documenten die het onderwerp, de eisen en procedures voor een specifiek examentraject beschrijven (zie ook de bijlage Definities en afkortingen). In het bekostigde onderwijs is de terminologie van het CvTE dominant, en in het niet bekostigde onderwijs die van de Examenkamer. Het CvTE beschrijft zijn werkwijze bij het ontwikkelen en actualiseren van certificatieschema’s als examencyclus. Hierin worden ook de betrokken documenten (examenprogramma’s, syllabi, examenopgaven) toegelicht. De Examenkamer behandelt de verschillende onderdelen van het examenproces en de examenorganisatie in zijn kwaliteitsnorm en de toelichting daarop.

Functies van diploma’s, gebruik logo

Persoonscertificaten (diploma’s) en de bijbehorende certificatieschema’s kunnen de volgende functies vervullen.

1) Het diploma fungeert als toelatingsbewijs voor een vervolgopleiding, functie, beroep, of gereglementeerde activiteit of locatie. Diploma’s kunnen bijvoorbeeld worden toegepast in wet- en regelgeving voor beroepsreglementering, zoals titelbescherming en voorbehouden handelingen.

2) De diploma-eisen, leerdoelen of eindtermen worden opgenomen in kwalificatieregisters, EVC-standaarden (erkenning verworven competenties), CAO’s en waarderingssystemen. In deze functie kunnen de diploma-eisen een indirect effect hebben op de competenties van de betrokken personen, ook als ze het diploma niet verwerven.

3) De persoonscertificaten leiden tot aangepast overheidstoezicht op beroepspraktijken, hetzij in combinatie met de wettelijke verplichting om over een certificaat te beschikken, hetzij via de risicobeoordeling die de toezichthouder hanteert voor het controleregime. Lees verder bij Voldoen aan wet- en regelgeving.

Als het diploma recht geeft op het gebruik van een logo, dan kan de houder dit tonen op zijn/haar briefpapier of website. Daarbij mag geen misverstand kunnen rijzen over de identiteit van de diplomahouder of het toepassingsgebied van het diploma. Extra zorgvuldigheid is geboden als een werkgever of contractpartner van de diplomahouder het certificaat of logo wil gebruiken in zijn informatiemateriaal of op zijn website. Dat heeft alleen betekenis als de betrokken werknemer in staat wordt gesteld te werken in overeenstemming met zijn/haar beroepskwalificaties en eventuele gedragscode. De ISO-brochure Misuse of third party marks of conformity geeft voorbeelden van ontoelaatbaar logogebruik bij persoonscertificatie.

Inhoud van certificatieschema’s

Een schema voor persoonscertificatie legt vast aan welke criteria een persoon moet voldoen om bepaalde activiteiten te vervullen, en hoe kan worden vastgesteld of dit het geval is. RvA-document T033 bevat richtlijnen voor de inhoud van certificatieschema’s. Omdat ieder examen in principe uniek is, moet niet alleen de validiteit van het schema als geheel, maar ook van ieder examen de validiteit worden aangetoond; lees hierover verder bij Validiteit.

– Onderwerpen

Het hoofdonderwerp van het schema, of de combinatie van documenten die deze rol vervult, zijn de competenties (kennis, inzicht en vaardigheden) van de te certificeren persoon. Voor zover deze niet direct meetbaar zijn (bijvoorbeeld bepaalde vaardigheden), worden ze vertaald in een of meer wel meetbare parameters, zoals de score op een vragenlijst, het gedrag in een gefingeerde situatie, of de kwaliteit van een werkstuk. Van deze vertalingen moet de validiteit worden aangetoond, net zoals de validiteit van het schema als geheel.

De overeenkomsten en verschillen tussen de onderwerpen in de certificatieschema’s van de vier bovengenoemde actoren zijn als volgt samen te vatten.

  • In het niet bekostigde onderwijs werkt de RvA met eindige looptijd van de certificaten, en verlangt de accreditatienorm dat het schema eisen stelt aan hercertificatie, monitoring, schorsing, intrekking en aanpassing van het toepassingsgebied. De Examenkamer stelt dergelijke eisen niet, en laat – naast begrensde – ook niet begrensde looptijden toe. In het bekostigde onderwijs zijn looptijden niet aan de orde, en wordt de bewaking van blijvende competenties overgelaten aan kwalificatieregisters, werkgevers, en de diplomahouder zelf (denk aan ZZP-ers). Hier is dus sprake van certificatie met gedistribueerde verantwoordelijkheden.
  • In het beroepsonderwijs wordt gewerkt met beroepsprofielen en (analyses van) functies en werkzaamheden. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (Sbb) beheert de kwalificatiestructuur van het mbo, en de Vereniging Hogescholen beheert een register met beroeps- en opleidingsprofielen voor het hbo. In het algemeen vormend onderwijs wordt gewerkt met eindtermen en leerdoelen.
  • Bij persoonscertificatie met begrensde looptijden kan de verplichting worden opgelegd om een gedrags- of beroepscode na te leven. Samen met het examenreglement, dat alleen de gang van zaken rond het examen bestrijkt, vervult de gedrags- of beroepscode de rol van de certificatie-overeenkomst gedurende de looptijd van het certificaat. Zo kan de certificerende of registrerende instelling een diploma of registratie schorsen of intrekken als de betrokkene de gedrags- of beroepscode overtreedt.

Een schema voor persoonscertificatie kan ook elementen uit de systeemcertificatie bevatten, al dan niet in de gedragscode. Een voorbeeld is de verplichting om klachten over geleverde prestaties zorgvuldig af te handelen, die al in de eerste ISO/IEC-accreditatierichtlijn voor certificatie werd opgelegd. Andere voorbeelden zijn de verplichting om ervaringen van klanten (feedback) te verzamelen, en op gezette tijden na te gaan of de eigen competenties nog voldoende actueel zijn. Voor een gecertificeerd individu is een volledig ISO 9001-compatibel managementsysteem echter onpraktisch en topzwaar.

– Organisatie

De overeenkomsten en verschillen tussen de organisatorische bepalingen in de certificatieschema’s van de vier bovengenoemde actoren zijn als volgt samen te vatten.

  • Veelal is een examencommissie verantwoordelijk voor het certificatietraject.
  • RvA en Examenkamer houden de CI ervoor verantwoordelijk dat het schema aan alle eisen voldoet, ook als een andere partij schemabeheerder is. In het bekostigde onderwijs is elke schakel in de keten alleen verantwoordelijk voor de eigen onderdelen.
  • Alle partijen stellen betrokkenheid van deskundigen bij het vaststellen van de schema’s verplicht; alleen de RvA verlangt ook betrokkenheid van belanghebbenden (leerlingen of hun vertegenwoordigers, vervolgopleidingen, werkgevers). De Wet Educatie en beroepsonderwijs bepaalt dat ten minste één lid van een mbo-examencommissie afkomstig moet zijn uit de beroepspraktijk (art. 7.4.5). De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bevat geen overeenkomstige bepaling voor het hbo-onderwijs (art. 7.12.a).
  • Alle partijen stellen eisen aan de systematische bewaking en validatie van het schema, maar alleen bij de RvA en het CvTE is dit expliciet geregeld. Bij de Examenkamer en in het hoger onderwijs volgt dit impliciet uit de eisen aan het verplichte kwaliteitsmanagementsysteem.

– Toelichting, voorbeelden

Een bijlage (Annex A) van de internationale norm ISO/IEC 17024 beschrijft de principes van persoonscertificatie. De eisen die deze accreditatienorm oplegt aan certificatieschema’s zijn toegelicht in een ISO-brochure. Ook voor de kwaliteitsnorm van de Examenkamer is een toelichting opgesteld (in herziening, eind 2023) Het College voor Toetsen en Examens licht zijn werkwijze uitgebreid toe op de website Examenblad. De Vereniging Hogescholen geeft een handreiking voor examencommissies uit. Diverse exameninstellingen stellen proefexamens beschikbaar voor examenkandidaten.

Voldoen aan wet- en regelgeving

Voorbeelden van persoonscertificatie als onderdeel van wet- en regelgeving zijn het rijbewijs en het BIG-register. In het hoofdstuk Certificatie is de relatie met wet- en regelgeving beschreven, met name de algemene onderdelen daarvan. De voor het toepassingsgebied specifieke wet- en regelgeving wordt doorgaans vermeld in het schema. Als een RvA-geaccrediteerd schema (mede) tot doel heeft te beoordelen of een persoon voldoet aan bepaalde wettelijke eisen, dan mag het certificaat alleen verklaren dat een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de betrokkene aan de wettelijke eis voldoet. Lees verder in RvA-document T033 (par. 3.1.4).

In Nederland zijn de volgende beleidsnota’s van de overheid van toepassing op persoonscertificatie: het Nationaal actieplan gereglementeerde beroepen (2015), en het kabinetsstandpunt over certificatie en accreditatie in het overheidsbeleid (2016). Beide nota’s zijn richtlijnen die geen wettelijke voorschriften bevatten. In de laatste nota, die is toegelicht in het hoofdstuk Certificatie onder Relatie met wet- en regelgeving, wordt een diploma met onbegrensde looptijd niet beschouwd als persoonscertificaat (paragraaf 1.4.2.3). Het beleid wordt dan ook niet merkbaar toegepast in het door de overheid bekostigde onderwijs, en RvA-accreditatie van de bijbehorende examens komt daar niet voor. De gereglementeerde beroepen in het Nationaal actieplan gaan meestal vergezeld van een openbaar register, waarin de gekwalificeerde of bevoegde personen zijn opgenomen. Als hiervoor een persoonscertificaat (diploma) met eindige looptijd wettelijk verplicht is, is het kabinetsstandpunt van toepassing, en moet de betrokken exameninstelling in principe beschikken over een passende RvA-accreditatie. Echter, als de wetgeving alleen betrekking heeft op het register, zonder een bepaald diploma verplicht te stellen, is dat niet aan de orde. Lees verder bij Personenregisters over de verschillende soorten personenregisters.

Vrijheidsgraden in het certificatietraject

Persoonscertificatie (examinering) is gebaseerd op onderzoek van een steekproef van de competenties van de examenkandidaat; doordat deze niet functioneert als een robot, en twee examens voor hetzelfde certificaat in de regel niet gelijk zijn, kunnen de resultaten variëren tussen opeenvolgende examens. Bovendien maakt de exameninstelling (CI) in het certificatietraject diverse keuzes die vatbaar zijn voor interpretatieverschillen. Het aantal en de aard van deze vrijheidsgraden (variaties en onzekerheden) bepalen samen de (veelal ongewenste) spreiding die kan optreden in de mate waarin de gediplomeerden voldoen aan de criteria in het certificatieschema, met name de grens tussen gezakt en geslaagd (ook wel: cesuur). In de volgende onderdelen van een certificatietraject kunnen significante variaties en onzekerheden optreden:

  • uitvoering onderzoek;
  • classificatie van afwijkingen;
  • preventie van fraude.

Deze onderwerpen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht, en afgesloten met een conclusie.

– Uitvoering onderzoek

Het certificatie-onderzoek begint met het bepalen van de steekproef: welke van de vereiste competenties worden hoe uitgebreid getoetst. Gewoonlijk wordt dit vastgelegd in een toetsmatrijs, de schakel tussen de eindtermen/leerdoelen/functieprofielen in het certificatieschema en het af te nemen examen. Hiermee wordt onbedoelde variatie in de inhoud en zwaarte van examens voor dezelfde kwalificatie tegengegaan. Anderzijds mag het examen inhoudelijk niet (te) voorspelbaar zijn. Het certificatieschema kan verder richtlijnen bevatten voor de omgang met kandidaten met een beperking, zoals dyslexie, en het eventueel verlenen van vrijstellingen voor onderdelen van het examen.

Het examenproces kan worden beïnvloed door (te) grote spreiding in de competenties van de kandidaten, wat kan leiden tot verkeerd of niet begrepen vragen, te grote barrières door fysieke beperkingen, niet afgemaakte examens, etc. Dergelijke effecten kunnen het normeringsvoorschrift en de validatie achteraf verstoren, en ook de geloofwaardigheid van het examen als geheel ondermijnen. Een en ander kan worden beperkt door alleen kandidaten toe te laten die een erkende vooropleiding hebben gevolgd (verwarrend is dat zo’n erkenning soms ‘accreditatie’ wordt genoemd), of beschikken over een zeker niveau van fysieke vaardigheden (visueel, motorisch e.d.). Daarnaast kunnen proefexamens worden aangeboden, waarmee kandidaten zelf kunnen nagaan of ze er al klaar voor zijn.

De eigenschappen en prestaties die vervolgens worden gemeten zijn concreet beschreven in het certificatieschema, inclusief de meetmethoden en de grenswaarden voor certificatie (cesuur). Bij geaccrediteerde of anderszins onderbouwde schema’s is de validiteit van de beoordelingsmethoden en grenswaarden aangetoond, en worden de metingen uitgevoerd door geaccrediteerde exameninstituten en/of examinatoren met bewezen kwalificaties. De spreiding in de daadwerkelijke competenties van diplomahouders kan verder worden beperkt door aanvullende proceseisen, bijvoorbeeld aan de samenstelling en werkwijze van de examencommissies, en door certificatie van de betrokken functionarissen op basis van de functieprofielen van de Nederlandse Vereniging voor Examens (NVE).

– Classificatie van afwijkingen

RvA-document T033 verlangt dat het certificatieschema beschrijft hoe de onderzoekresultaten moeten worden geïnterpreteerd, wat de consequenties zijn van de resultaten, en welke afwijkingen/onvoldoendes certificatie in de weg staan. Doorgaans is dit vastgelegd in het correctievoorschrift en de normering. Op de website Examenblad licht het CvTE de gang van zaken rond de normering toe voor het bekostigde onderwijs. De landelijke normering kan worden verstoord doordat het eindcijfer per vak wordt berekend uit het gemiddelde van de cijfers van het (niet landelijk genormeerde) schoolexamen en het centraal examen (indien van toepassing). Als de exameninstelling verweven is met het opleidingsinstituut – wat in het bekostigde onderwijs meestal het geval is – kan de beoordeling ook worden beïnvloed door teveel begrip voor persoonlijke omstandigheden van een kandidaat, rekening houden met gebreken in het opleidingstraject, of andere vormen van onterechte coulance.

– Preventie van fraude

Zoals beschreven in het hoofdstuk Certificatie onder Overtredingen en sancties bevatten de accreditatienormen al veel bepalingen om te voorkomen dat aanvragers en houders van een certificaat het certificatieproces in hun voordeel beïnvloeden of zelfs de regels overtreden. Van de drie ISO/IEC-accreditatienormen voor de hoofdvormen van certificatie besteedt alleen de norm voor persoonscertificatie expliciet aandacht aan het tegengaan van fraude (par. 7.4.3). Ook de normen van andere toezichthouders op examens verlangen dat de exameninstellingen zich inspannen om fraude te voorkomen. Daarbij gaat het meestal over identiteitsfraude, het raadplegen van niet-toegestane bronnen, en diplomafraude. Praktisch gezien kan fraude leiden tot persoonscertificaten en diploma’s op naam van individuen die niet voldoen aan de exameneisen. Diplomafraude valt deels buiten het bereik van de exameninstelling, maar kan worden tegengegaan met technische veiligheidseisen voor diploma’s, zoals in de Regeling modellen voor mbo-diploma, mbo-certificaat en mbo-verklaring, en met openbare diplomaregisters, waarvan enkele worden beschreven onder Personenregisters.

– Conclusie vrijheidsgraden

Samengevat kan de ongewenste variatie in de competenties van diplomahouders worden beheerst door validatie van het certificatieschema, rekening houden met de kenmerken van de kandidaten, eisen aan de opleidingstrajecten en fysieke mogelijkheden van de kandidaten, voorschriften voor correcties en de normering, en maatregelen om fraude tegen te gaan. Het schema kan aanvullende eisen stellen aan de werkwijze van examencommissies, gericht op verdere beperking van de ongewenste variatie, en de scheiding van opleiding en examen, gericht op beperking van onterechte coulance. Een en ander neemt niet weg dat een persoonscertificaat geen absolute garantie is dat alle gediplomeerden gedurende de looptijd van het certificaat voldoen aan de eisen in het certificatieschema.

Harmonisatie van schema’s

Certificatieschema’s met overlappende toepassingsgebieden, oftewel diploma’s voor verwante competenties, komen voor bij vergelijkbare opleidingen binnen Nederland, en bij equivalente opleidingen in het buitenland. In het binnenland vervullen de wet- en regelgeving een harmoniserende rol, terwijl buitenlandse diploma’s vallen onder de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en de structuur voor internationale diplomawaardering (IDW) van SBB en Nuffic. Op de achtergrond wordt het vergelijken en harmoniseren van opleidingen en examens gefaciliteerd door het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (EKK, Engels: EQF), dat in Nederland wordt ingevoerd door het Nationaal Coördinatiepunt NLQF. Ook de Europese classificatie van vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen (ESCO) draagt hieraan bij.

Voorbeelden van toepassingsgebieden in Nederland met een aantal naast elkaar bestaande, overlappende diploma’s zijn: het voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger onderwijs, EVC-certificatie, en het zwemonderwijs. De situatie op deze terreinen wordt hieronder achtereenvolgens nader beschreven, en afgesloten met een conclusie over de voortgang van harmonisatie.

– Voortgezet onderwijs

In het voortgezet onderwijs ontwikkelt iedere onderwijsinstelling – naast het bovengenoemde landelijke centrale examen – ook een schoolexamen, en neemt dit zelf af. Dit examen, dat ook wel Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) wordt genoemd, kan per school verschillen. Het schoolexamen en het centrale examen zijn tot op zekere hoogte geharmoniseerd, doordat beide zijn gebaseerd op door het ministerie vastgestelde examenprogramma’s.

In 2018 bracht de Commissie Kwaliteit Schoolexaminering het rapport ‘Een volwaardig schoolexamen’ uit, met als conclusie dat de deugdelijkheid van de schoolexaminering in het voortgezet onderwijs onvoldoende was gegarandeerd. De VO-raad reageerde hierop met een aanbod voor scholen gericht op versterking van de kwaliteit van de schoolexaminering, o.a. bestaand uit checklists en handreikingen. Hoewel dit aanbod een breder doel heeft en voornamelijk procedureel gericht is, gaat er ook een inhoudelijk harmoniserende werking vanuit. In 2021 is een aantal aanpassingen doorgevoerd in het Eindexamenbesluit VO, ook met als doel het versterken van de kwaliteit en de kwaliteitsborging van de schoolexaminering.

– Middelbaar beroepsonderwijs

De belangrijkste harmoniserende factor in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is de kwalificatiestructuur voor het mbo, die in opdracht van de overheid wordt beheerd door de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). Hierin is voor alle mbo-kwalificaties vastgelegd aan welke eisen de student moet voldoen voor het bijbehorende diploma. Daarnaast zijn er meer procedureel gerichte instrumenten waarvan ook een inhoudelijk harmoniserende werking vanuit gaat. Zo zijn er richtlijnen voor de organisatie en uitvoering van examens, en kunnen de scholen met vragen terecht bij het Kennispunt Onderwijs en Examinering. De Stichting Validering Examens mbo (Vembo) beheert de norm voor valide exameninstrumenten in het mbo, zowel voor het wel als niet (door de overheid) bekostigde onderwijs. De Vembo erkent ook validerende en certificerende autoriteiten waar onderwijsinstellingen en te certificeren instanties terecht kunnen voor het extern valideren van exameninstrumenten, en houdt toezicht op hun activiteiten. In de terminologie van deze site fungeert de Vembo dus als accrediterende instantie voor de door haar erkende autoriteiten.

– Hoger onderwijs

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bepaalt dat elke instelling voor elke opleiding of groep van opleidingen een examencommissie instelt (art. 7.12) en een onderwijs- en examenregeling vaststelt (art. 7.13). Iedere onderwijsinstelling ontwikkelt zelf de examens, en neemt ze ook zelf af, een en ander conform het eigen examenreglement. Het examen voor een bepaald vak kan dus per instelling verschillen, maar in het hbo wordt gewerkt met landelijke opleidingsprofielen, vastgesteld onder regie van de Vereniging Hogescholen. In 2016 constateerde de Onderwijsinspectie dat de instellingen voor hoger onderwijs extra aandacht zouden moeten geven aan de samenhang bij toetsing, aan de professionalisering van docenten en onderwijskundig leiders, en aan de organisatorische inbedding van toetsing. Als reactie hierop heeft de Vereniging Hogescholen een handreiking voor examencommissies gepubliceerd, waarvan in 2021 de derde versie verscheen. De handreiking helpt hogescholen bij het sterker neerzetten van de examencommissies, zowel inhoudelijk als bestuurlijk. Daarnaast heeft het Netwerk Toetsbekwaamheid h(b)o een Protocol Afstuderen ontwikkeld, op basis waarvan hbo-instellingen hun examens kunnen harmoniseren.

De Vereniging Universiteiten van Nederland (v/h VSNU) heeft geen centrale adviezen of richtlijnen voor examencommissies gepubliceerd; wel beschikken de universiteiten over een eigen reglement voor examencommissies. Anders dan de handreiking van de Vereniging Hogescholen, die ook adviezen geeft over kwaliteitsverbetering van de examens, beperken de meeste universitaire reglementen zich tot de procedurele onderwerpen waartoe ze wettelijk verplicht zijn, zoals klachten- en beroepsprocedures. De hogescholen lijken hun examens dus voortvarender te harmoniseren dan de universiteiten.

– EVC-certificatie

EVC-certificatietrajecten, die leerwegonafhankelijk worden uitgevoerd, kunnen qua toepassingsgebied overlappen met examens van zowel het bekostigde als het niet bekostigde beroepsonderwijs. In het EVC-convenant is vastgelegd dat de EVC-aanbieders moeten voldoen aan de EVC-Kwaliteitscode, die fungeert als accreditatienorm. Harmonisatie met verwante certificaten wordt bereikt doordat de EVC-aanbieders valideren en beoordelen op basis van EVC-standaarden; dit zijn landelijk erkende profielen die fungeren als beoordelingskaders (certificatieschema’s).

– Zwemonderwijs

In 2022 telde het TV-programma Radar zes verschillende zwemdiploma’s die in Nederland worden aangeboden. Desgevraagd meldde de verantwoordelijke minister:

Hoewel de kwaliteit op het zwemonderwijs in Nederland niet bij wet is geregeld is kent ons land wel de nationale norm zwemveiligheid. Voor ouders is het dankzij deze norm mogelijk om zwemlesaanbieders te selecteren op kwaliteit. Zwemlesaanbieders kunnen een licentie aanvragen bij de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ). Met zo’n licentie mag een zwemlesaanbieder het Nationaal Zwemdiploma uitgeven dat voldoet aan de nationale norm zwemveiligheid. De NRZ toetst op kwaliteit van de zwemles en de zwemonderwijzers bij licentiehouders door middel van toetsen en locatiebezoeken. Voor een licentie wordt verstrekt vindt zo’n toets al plaats.

Hier is dus sprake van twee persoonscertificaten: een voor de leerlingen, en een voor de docenten. Voor harmonisatie van het zwemonderwijs is een vrijwillige norm opgesteld, maar deze heeft niet geleid tot geharmoniseerde zwemlessen en diploma’s. Zwemleraren kunnen wel een licentie verwerven op basis van de norm, maar zijn dat niet verplicht.

– Conclusie harmonisatie

Samengevat wordt op diverse terreinen systematisch gewerkt aan harmonisatie van overlappende toepassingsgebieden. In het bekostigde onderwijs zijn de centrale examens onder regie van het CvTE de belangrijkste harmoniserende factor. Bij de schoolexamens loopt het voortgezet onderwijs voor op het hoger onderwijs, met de universiteiten als hekkensluiter. De harmonisatie van wel en niet door de overheid bekostigd onderwijs wordt in de mbo- en hbo-sector systematisch aangepakt (mbo-kwalificatiestructuur, hbo-beroepsprofielen). Buiten het bekostigde onderwijs is harmonisatie minder vanzelfsprekend, met zes verschillende zwemdiploma’s als negatieve uitschieter.

Harmonisatie kan worden nagestreefd door gemeenschappelijke randvoorwaarden (taken en samenstelling van examencommissies, kwalificatie van examenpersoneel), gemeenschappelijke doelen (eindtermen, leerdoelen, normen, beroepsprofielen), of door gemeenschappelijke examenprogramma’s (ministerie van OCW) en examens (CvTE). Diverse initiatieven van de Europese Unie bevorderen niet alleen de harmonisatie van beroepskwalificaties binnen de EU, maar ook binnen Nederland. Achterblijvende harmonisatie, zoals in het zwemonderwijs, kan verband houden met segmentatie van de branche.

Certificaten met verschillende niveaus

In het hoofdstuk Certificatie is beschreven dat er certificatieschema’s met verschillende niveaus zijn, en hoe de niveaus kunnen worden toegewezen en tot uitdrukking gebracht. Voorbeelden van persoonscertificaten met verschillende niveaus zijn:

  • de flexibele examens in het voortgezet onderwijs, met de mogelijkheid om vakken op verschillende niveaus af te ronden; het vak op het laagste niveau bepaalt welk diploma wordt uitgereikt;
  • de certificaten voor kwaliteitsprofessionals van de European Organization for Quality met onderscheid naar professionals met een MBO-opleiding, resp. een HBO of WO-opleiding;
  • de examens van de Stichting Veilig Spelen (SVS), die inspecteurs van speeltoestellen certificeert op de niveaus basis, 1 en 2 sterren.

Personenregisters

Gecertificeerde personen worden vaak opgenomen in een (semi-) openbaar register op internet. Met het oog op privacybescherming wordt de toegankelijkheid meestal afgeschermd met behulp van een zoekfunctie die enige bekendheid met persoonlijke gegevens vergt, zoals een geboortedatum, registratienummer of burgerservicenummer. De meest voorkomende doelen van personenregisters (ook wel: persoonsregisters) zijn:
a. Raadpleging door derden, zoals cliënten, werkgevers en opdrachtgevers, van ooit uitgereikte certificaten en diploma’s.
b. Demonstratie van actuele (onderhouden) competentie van beroepsbeoefenaren.
c. Bewijs van bevoegdheid om een (wettelijk) gereglementeerd beroep uit te oefenen.
d. Registratie van diploma’s, bijscholing en werkervaring door de betrokkene zelf (zonder onafhankelijke toetsing).
De registratie kan gepaard gaan met de verplichting om een beroeps- of gedragscode na te leven. Aldus kan een register de professionalisering van de betrokken beroepsgroep(en) als geheel bevorderen. Een personenregister kan zijn onderworpen aan specifieke wet- en regelgeving, al dan niet in combinatie met tuchtrecht.

In de inrichting en het beheer van personenregisters zijn twee varianten te onderscheiden, te weten het diplomaregister en het kwalificatieregister. Een diplomaregister is verbonden aan een bepaald certificatieschema (examenprogramma, syllabus), en bevat alleen de diploma’s van de daarmee werkende exameninstelling(en). De regels voor vermelding in het register (incl. eventuele continuering) liggen vast in het certificatieschema. Voorbeelden zijn het register met diplomagegevens van de meeste, door het ministerie van OCW erkende Nederlandse opleidingen, en het Centraal Diploma Register met VCA-certificaten. Een kwalificatieregister heeft eigen regels voor de opname en continuering van vermeldingen, waarbij diploma’s van verschillende exameninstellingen en verschillende vormen van bijscholing en werkervaring kunnen worden geaccepteerd. De regels voor vermelding in het register (incl. eventuele continuering) liggen vast in een reglement. Een kwalificatieregister kan worden opgevat als persoonscertificatie met gedistribueerde verantwoordelijkheden. Voorbeelden zijn het BIG-register, de beroepsregisters op Registerplein, en Europass. In het laatste kan een ingezetene van de EU en enkele andere landen zijn/haar kwalificaties verzamelen, en toonbaar maken voor werkgevers en andere contacten. Onderwijs- en exameninstellingen kunnen diploma’s en werkervaring toevoegen, zodanig dat hun informatie in Europass betrouwbaar is.

In 2015 lanceerde de Nederlandse overheid het Nationaal actieplan gereglementeerde beroepen. Als verlaat uitvloeisel van de MDW-operatie werd een afwegingskader gepresenteerd voor het al dan niet reglementeren van beroepen. Enkele passages hieruit:

Zo wordt voor het beroep van vuurwerkdeskundige naar verwachting dit jaar overgegaan van certificering naar registratie. Dit houdt in dat alleen het bezit van een diploma en werkervaring worden geregistreerd en marginaal getoetst. Dit leidt tot minder eisen aan beroepsbeoefenaars en door monitoring door de Inspectie SZW [nu: Arbeidsinspectie] en andere instanties worden de bestaande risico’s voldoende afgedekt. Voor kraanmachinisten wordt eveneens een ander systeem dan certificatie overwogen.

Opmerkelijk is dat bij de overgang van certificatie naar registratie de toepasselijkheid van het kabinetsstandpunt over accreditatie en certificatie in het overheidsbeleid vervalt. De daarin vermelde richtlijn dat alle certificatie die onderdeel is van wet- en regelgeving moet zijn onderworpen aan RvA-accreditatie is namelijk niet van toepassing op personenregisters. Het register voor vuurwerkdeskundigen is inmiddels gerealiseerd, evenals het register voor kraanmachinisten. Het op het Arbeidsomstandighedenbesluit gebaseerde register van asbestverwijderaars en toezichthouders op asbestverwijdering is (nog) niet omgezet, zodat de RvA-accreditatie nog steeds van toepassing is.

In de wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de nadere invulling van algemene eisen voor registers (2019) staan o.a. de volgende passages:

Vastgesteld is dat de Inspectie SZW [nu: Arbeidsinspectie] formeel geen toezichtrol heeft op registratie instellingen als zodanig. Wel is de Inspectie SZW bereid op verzoek nader te kijken naar aspecten van het functioneren van registratie instellingen voor zover dat aansluit bij haar andere markttoezichttaken en past binnen haar prioriteiten en planning.

Naast de RvA-accreditatie wordt dus ook het formele overheidstoezicht op persoonscertificatie buiten gebruik gesteld. Bij de kraanmachinisten heeft het ministerie van SZW accreditatie door de Examenkamer verplicht gesteld. De monopoliepositie van de RvA, zoals beschreven in het bovengenoemde kabinetsstandpunt, geldt namelijk niet voor registratie-instellingen.

Validiteit

Omdat ieder examen in principe uniek is, moet niet alleen de validiteit (Engels: validity) van het schema als geheel worden aangetoond, maar ook van ieder examen: de geslaagde deelnemers moeten de beoogde competenties (kennis, inzicht en vaardigheden) inderdaad bezitten. In het onderwijs wordt valideren ook gebruikt voor het waarderen van hetgeen iemand heeft geleerd, bijvoorbeeld door het uitreiken van een tentamenbriefje, maar dat is hier niet aan de orde.

De International Personnel Certification Association (IPC) heeft een richtlijn gepubliceerd voor de validatie van examens voor functies en beroepen (IPC-BD-21-01, Examination Validation Guide for Personnel Certification Bodies). Hierin wordt validiteit als volgt omschreven: “Validity evidence indicates that there is linkage between test performance and job performance.” De richtlijn geeft enerzijds aanwijzingen en randvoorwaarden voor de ontwikkeling van valide examens, zoals de koppeling met de functie-analyse en de inbreng van ervaren professionals, en anderzijds methoden om examenresultaten achteraf te analyseren op daadwerkelijk gerealiseerde validiteit. Verder gaat de richtlijn in op modellen en begrippen in de testtheorie, en komt ook de betrouwbaarheid van examens aan bod.

De internationale accreditatienorm ISO/IEC 17024, die de Raad voor Accreditatie toepast, verlangt wel dat het certificatieschema en de examinering gevalideerd zijn en blijven, maar werkt dat niet uit. In RvA-document T033, Toelichting op de eisen aan schema’s voor conformiteitsbeoordelingen, wordt de validatie procedureel uitgewerkt (par. 3.1.2 en 3.6.2).

De kwaliteitsnorm van de Examenkamer (in herziening, eind 2023) verlangt gevalideerde examenvragen en examens, alsmede validiteit van voor het examenproces relevante aspecten. In de toelichting op de kwaliteitsnorm wordt dit indicatief uitgewerkt in de geest van de bovengenoemde IPC-richtlijn.

De Kwaliteitscode voor de erkenning van verworven competenties (EVC) verlangt dat de gehanteerde instrumenten aantoonbaar gevalideerd en gestandaardiseerd zijn, maar dit wordt in de code niet verder uitgewerkt. Doordat voor EVC-procedures gebruik wordt gemaakt van officiële standaarden, kan de validiteit zijn geregeld in de ontwikkelings- en beheerstrajecten van deze standaarden.

De Stichting Validering Examens mbo (Vembo, ) beheert de norm voor valide exameninstrumenten in het middelbaar onderwijs. De Vembo wijst bovendien validerende en certificerende autoriteiten aan waar onderwijsinstellingen en te certificeren instanties terecht kunnen voor het extern valideren van exameninstrumenten en certificering. De Vembo-norm bestaat uit:

  • producteisen: eisen aan het individuele exameninstrument;
  • proceseisen: eisen aan de werkwijze (processen) op basis waarvan exameninstrumenten tot stand komen;
  • organisatie-eisen: eisen aan de organisatie-inrichting van de instantie die de exameninstrumenten ontwikkelt.

De norm geeft alleen aanwijzingen en randvoorwaarden voor de ontwikkeling van valide examens, dus niet voor het achteraf analyseren van de daadwerkelijke validiteit.

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) maakt geen melding van validatie-activiteiten, maar evalueert wel na iedere examenronde de toegepaste syllabi. Als uit evaluatie en maatschappelijke signalen (die kunnen wijzen op gebrekkige validiteit) blijkt dat een syllabus niet meer voldoet wordt een syllabuscommissie ingesteld om de syllabus te herzien. Op grond van een periodiek toezichtonderzoek concludeerde de Onderwijsinspectie in 2020 dat het CvTE de deugdelijkheid van de validiteit, de betrouwbaarheid en van de normering van de centrale examens op een overtuigende manier kan aantonen. Het rapport van de Inspectie vermeldt:

Het CvTE kon laten zien dat bij de drie [door de Inspectie] onderzochte examens zich geen bijzonderheden hadden voorgedaan en dat er geen reden voor bijstelling was voor het aanpassen van de normering. In de afwezigheid van klachten en signalen over de kwaliteit van deze drie examens zien wij een bevestiging van de kwaliteit.

Hieruit blijkt dat conclusies over de validiteit zwaar leunen op de mate waarin de procedures zijn gevolgd, en de aan- of afwezigheid van signalen die de validiteit ter discussie stellen. Een evaluatierapport uit 2020 over het functioneren van het CvTE maakt in paragraaf 4.2 melding van enkele aanvullende validiteitsonderzoeken.

In het voortgezet onderwijs berekent de Onderwijsinspectie per vestiging en afdeling het verschil tussen de resultaten van centrale examens en schoolexamens. Deze indicator is ooit bedacht om de civiele waarde van diploma’s te bewaken: een te hoog schoolexamencijfer maakt het voor leerlingen immers (te) makkelijk om een diploma te halen. De indicator wordt gebruikt bij de handhaving op de examenlicentie, en kan worden beschouwd als een maat voor de validiteit van de schoolexamens (aangenomen dat de validiteit van de centrale examens in orde is).

Het hoger onderwijs moet voldoen aan de criteria voor het managementsysteemcertificaat van de NVAO, die de volgende eis stelt aan toetsingen:

Standaard 10: De opleiding beschikt over een adequaat systeem van toetsing. De beoordeling is valide, betrouwbaar en voldoende onafhankelijk. De kwaliteit van de tentaminering en examinering wordt voldoende gewaarborgd en voldoet aan de wettelijke deugdelijkheidsvereisten. De examencommissie oefent haar wettelijke bevoegdheid uit. De toetsen ondersteunen het eigen leerproces van de student.

Zoals gebruikelijk bij systeemcertificatie wordt dit niet verder uitgewerkt. De Vereniging Hogescholen vermeldt in haar handreiking voor examencommissies (pag. 46):

Uit onderzoek van de Inspectie blijkt dat bijna alle examinatoren richtlijnen van examencommissies krijgen over de constructie en afname van tentamens en over het beoordelen en vaststellen van de uitslag. Richtlijnen voor de constructie van tentamens komen het minst voor, terwijl deze wel van groot belang zijn voor de validiteit van tentamens. De handreiking bevat diverse adviezen om de toetsdeskundigheid te versterken, waar onder het opleiden en certificeren van examinatoren.

Samengevat is de validatie van examens het verst uitgewerkt bij de centrale examens van het CvTE, en in het beroepsonderwijs en de EVC-trajecten. De onderbouwing van de validiteit blijft vaak beperkt tot het opleggen van randvoorwaarden aan de ontwikkelingsfase van een schema. Statistische analyses van de examenresultaten worden niet systematisch gerapporteerd, wat overeenkomt met de volgende opmerking in de bovengenoemde IPC-richtlijn over validatie: “Because of the diversity of facets which impact validity, statistical indicators of validity of an examination are rarely employed but may be useful.”

Erkenning, accreditatie en toezicht

Exameninstellingen en hun diploma’s kunnen op verschillende manieren worden erkend. In het bekostigde onderwijs beoordeelt de Onderwijsinspectie of de instelling als geheel, inclusief de examinering, voldoet aan de wet- en regelgeving. Instellingen voor hoger onderwijs zijn ook onderworpen aan de wettelijk verplichte NVAO-certificatie; de rolverdeling tussen NVAO en Onderwijsinspectie is beschreven in het hoofdstuk Systeemcertificatie. De Inspectie houdt toezicht op het onderwijs en de examinering op basis van onderzoekskaders.

In het niet bekostigde onderwijs bieden de Raad voor Accreditatie en de Examenkamer op vrijwillige basis accreditatie van de examens met bijbehorende diploma’s aan. Hiervan speelt de Examenkamer met ca. 27 exameninstellingen de grootste rol, terwijl de RvA actief is met ca. 7 certificatieschema’s (stand 2022). De RvA oefent toezicht uit op basis van ISO/IEC 17024, en de Examenkamer op basis van de eigen kwaliteitsnorm (in herziening, eind 2023). De eisen die ISO/IEC 17024 oplegt aan certificatieschema’s zijn toegelicht in een ISO-brochure.

Onderwijs- en exameninstellingen die beschikken over een overheidserkenning van hun diploma’s zijn opgenomen in een drietal registers.

Voorbeelden van persoonscertificatie

In deze paragraaf wordt de huidige inzet en rol van persoonscertificatie op de volgende deelterreinen nader beschouwd:

Deze voorbeelden worden hieronder achtereenvolgens besproken.

Examinering, certificering

De Nederlandse Vereniging voor Examens (NVE) beheert een diplomaregister voor examenfunctionarissen. De NVE hanteert beroepsprofielen voor diverse examengerelateerde functies/taken, en heeft enkele certificatie-instellingen geautoriseerd om kandidaten hieraan te toetsen. Het NVE-document Functieprofielen 2018 bevat ook een algemeen organogram van een exameninstelling of -organisatie.

De International Personnel Certification Association (IPC) beheert een diplomaregister voor auditoren van managementsystemen en andere beroepen waarvoor de organisatie een certificatieschema heeft vastgesteld. IPC heeft diverse opleiders geautoriseerd om kandidaten hieraan te toetsen.

Gezondheidszorg, jeugdzorg

In 1993 werd de Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) van kracht. De wet heeft als belangrijkste doel het bewaken van de kwaliteit van de uitoefening van de gezondheidszorg, en het behoeden van zorgvragers voor onzorgvuldig handelen door zorgverleners. Beoefenaren van een aantal medische beroepen kunnen worden opgenomen in het BIG-register. Na de initiële registratie is iedere vijf jaar een herregistratie verplicht; de (her)registratiecriteria variëren per beroepsgroep. De geregistreerde professionals zijn gebonden aan een beroepscode en kunnen in voorkomende gevallen worden gedaagd voor een van de bij wet ingestelde regionale tuchtcolleges. Het BIG-register vermeldt ook eventuele tuchtmaatregelen, ondercuratelestellingen en beroepsverboden.

In 2000 heeft een aantal paramedische beroepsverenigingen het Kwaliteitsregister Paramedici opgericht. Dit betreft de beroepen die wel onder de wet BIG vallen, maar waarop het BIG-register niet van toepassing is. De (her)registratiecriteria variëren per beroepsgroep. De geregistreerde professionals zijn gebonden aan een beroepscode; hun cliënten kunnen zich in voorkomende gevallen wenden tot het Klachtenloket Paramedici (KLP).

In 2013 is het Kwaliteitsregister jeugd (SKJ) opgericht. Dit is een private stichting voor de registratie van professionals in de jeugdzorg. SKJ is door de overheid erkend op basis van het Besluit Jeugdwet. Dit besluit bepaalt ook voor welke taken de ingezette professionals over een SKJ-registratie moeten beschikken. De professionals zijn gebonden aan een beroepscode en kunnen in voorkomende gevallen worden gedaagd voor het eigen tuchtcollege van SKJ.

De gezondheidszorg kent daarnaast diverse registers van beroepsbeoefenaren zonder wettelijke kader, zoals voor:

Hiervoor is geen accreditatie door RvA of Examenkamer van toepassing. Het eerste register is van de Nederlandse Vereniging van Bestuurders in de Zorg (NVZD), die haar leden verplicht om een certificatietraject te doorlopen (men noemt dit accreditatie). De andere twee registers bieden de mogelijkheid om aanvullend (na de beroepskwalificatie) verworven competenties te registreren. Dit zijn dus kwalificatieregisters, terwijl de NVZD een diplomaregister beheert (zie Personenregisters).

In de sector fysiotherapie is, naast het BIG-register en het register van de beroepsorganisatie, ook een certificatie-instelling (CI) actief. Deze beheert het Keurmerk Fysiotherapie, dat zowel door een praktijk als een individuele fysiotherapeut kan worden aangevraagd en verkregen. Het certificatieschema verplicht de aanvragers en houders van het keurmerk tot registratie van een aantal prestatie-indicatoren, medewerking aan periodieke visitatie door vakgenoten (Engels: peer review), en het opstellen van verbeterplannen voor aangetroffen tekortkomingen (zonder dat het certificaat meteen wordt geschorst of ingetrokken). Verder moeten alle fysiotherapeuten in de praktijk ook persoonlijk zijn gecertificeerd. Het Keurmerk Fysiotherapie kan dus worden beschouwd als een systeemcertificaat met verplichte persoonscertificatie.

Verkeer, mobiliteit

Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is onder andere verantwoordelijk voor de rijbewijzen op de weg, de vaarbewijzen op het water, en de vliegbewijzen in de lucht. In 2010 is een groot deel van de verlening van vergunningen, licenties, e.d. waarvoor IenW verantwoordelijk is, gemandateerd naar Kiwa Register B.V.. Doordat een deel hiervan persoonsgebonden is, zoals de bewijzen van vakbekwaamheid binnenvaart, resp. bevoegdheid luchtverkeersleiders, beheert Kiwa Register diverse persoonsregistraties; de organisatie neemt zelf geen examens af.

In de Wegenverkeerswet 1994 is de afgifte van rijbewijzen opgedragen aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR is een zelfstandig bestuursorgaan (zbo), waarvan de verantwoordelijke minister de Raad van Toezicht benoemt. De Dienst Wegverkeer (RDW) beheert het register met rijbewijzen. In het Strategisch Koersdocument 2026 CBR beschrijft de minister van IenW het overheidstoezicht op het CBR als volgt:

Ik ben en blijf eigenaar van het CBR als zelfstandig bestuursorgaan. Vanuit die rol vindt er op reguliere basis overleg plaats tussen het CBR en het ministerie en worden de prestaties van het CBR continu gemonitord door mijn medewerkers.

Het CBR neemt ook examens af voor diverse beroepen in het personen- en goederenvervoer, en het verzorgt sinds 2020 de examens voor vaarbewijzen in de binnenvaart en de recreatievaart. Voorheen voerde de stichting VAMEX de examens voor het klein vaarbewijs uit. Zij was daartoe in 2011 aangewezen onder de voorwaarde dat de examinering onder toezicht stond van de Examenkamer. Bij de vaarexamens die het CBR nu afneemt is geen sprake van accreditatie door de Examenkamer of de Raad voor Accreditatie (RvA).

Het instituut IBKI voor examinering en certificering in de mobiliteitsbranche is sinds 1985 de exameninstelling voor de APK-keurmeesters (zie ook Algemene Periodieke Keuring in het hoofdstuk Productcertificatie) en sinds 1995 ook voor de examens voor rij-instructeurs op basis van de Wet Rijonderricht Motorvoertuigen (WRM). Voor deze activiteiten is IBKI een zelfstandig bestuursorgaan onder het ministerie van IenW. Daarnaast verzorgt IBKI persoonscertificatie voor diverse functies en beroepen in de mobiliteitsbranche waarvoor geen formele relatie met wetgeving bestaat. De activiteiten worden beschreven in een evaluatierapport uit 2018. De examens horend bij de branchekwalificatiestructuur van het IBKI staan onder toezicht van de Examenkamer. Het overheidstoezicht op de APK-keurmeesters wordt uitgeoefend door de RDW op basis van de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW; hier is dus sprake van persoonscertificatie met gedistribueerde verantwoordelijkheden. Voor het persoonscertificaat op basis van de Richtlijn Eerste Veiligheidsmaatregelen bij VerkeersIncidenten (REVI) fungeren het IBKI en de ANWB als exameninstelling, beide onder accreditatie van de Examenkamer.

Voor het besturen van een drone heeft de bestuurder, afhankelijk van de eigenschappen van de drone en hoe en waar wordt gevlogen, een vliegbewijs en een vaardigheidsbewijs nodig. Het vliegbewijs wordt uitgegeven door de RDW, nadat de aanvrager met goed gevolg een kennistest bij een bevoegde vliegschool heeft afgelegd. Voor het vaardigheidsbewijs, dat ook door de RDW wordt uitgegeven, moet de dronebestuurder slagen voor een aanvullende kennistest, en verklaren dat hij/zij een praktische zelfopleiding achter de rug heeft. Het ministerie van IenW heeft een aantal vliegscholen aangewezen die de kennistesten mogen afnemen, en daarbij verwezen naar de eisen waaraan ze moeten voldoen. Deze eisen zijn verwant aan, maar minder uitgebreid dan de accreditatienorm ISO/IEC 17024; de vliegscholen zijn niet verplicht om RvA-accreditatie te verwerven.

Samengevat wijkt het ministerie van IenW op diverse beleidsterreinen af van het kabinetsstandpunt over accreditatie en certificatie. Bij wettelijk geregelde persoonscertificatie wordt accreditatie soms niet verplicht gesteld (CBR, vliegscholen), en soms wel, maar dan door de Examenkamer (IBKI). De richtlijn in het kabinetsstandpunt om RvA-accreditatie verplicht te stellen wordt niet gevolgd. Bij Kiwa Register is sprake van kwalificatieregisters, een vorm van persoonscertificatie met gedistribueerde verantwoordelijkheden.

Financiële dienstverlening

In de financiële dienstverlening zijn de registeraccountant en de financieel adviseur gereglementeerde beroepen, de eerste op basis van de Wet toezicht accountantsorganisaties, de tweede op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Twee andere beroepsgroepen, de financiële planner en de financieel echtscheidingsadviseur, zijn niet wettelijk geregeld; hiervoor hebben de betreffende beroepsorganisaties een privaat persoonscertificaat in het leven geroepen.

In 2013 werd de Wet op het accountantsberoep (Wab) van kracht. Deze regelt de wettelijke bescherming van de titels Accountant Administratieconsulent (AA) en Register Accountant (RA). Het voeren van deze titels is voorbehouden aan hen die staan ingeschreven in het register van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Om de goede beroepsuitoefening te waarborgen geeft de NBA op grond van de Wab regels voor accountants en accountantsbureaus uit. De Commissie Eindtermen Accountantsopleiding (CEA) stelt de eindtermen vast voor de theoretische en praktijkopleiding tot accountant, en houdt toezicht op de accountantsopleidingen, inclusief examinering, in het hoger onderwijs; in het kader van dit toezicht zijn afspraken gemaakt met de certificatie-instelling NVAO (zie ook Hoger onderwijs in het hoofdstuk Systeemcertificatie). De CEA is een zelfstandig bestuursorgaan, waarvan de Minister van Financiën zowel de voorzitter als de andere leden benoemt.

Op grond van de Wft moeten financieel adviseurs beschikken over een beroepskwalificatie (diploma), door een of meer initiële examens te halen op basis van de Regeling eindtermen en toetstermen examens financiële dienstverlening Wft. Ook moet de adviesbevoegdheid van de beroepskwalificatie worden onderhouden door middel van een PE-examen [PE = permanente educatie]. Het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) adviseert en ondersteunt de Minister van Financiën bij de uitvoering van de Wft. Een van de taken van het CDFD is het erkennen van exameninstituten. Het operationele toezicht op de exameninstituten wordt uitgevoerd door het CDFD en de Examenkamer, die door het CDFD is gemachtigd als toezichthouder.

De in 1996 opgerichte beroepsorganisatie Federatie Financieel Planners (FFP) verplicht haar leden tot certificering op basis van een beroepsprofiel, opgesteld door de Stichting Certificering Financiële Planning (SCFP). Deze aan de FFP gelieerde stichting formuleert ook de eisen aan de permanente educatie van financieel planners, en ziet toe op de kwaliteit van de examens die zij moeten afleggen. De SCFP houdt ook het register van gecertificeerde financieel planners bij, en ziet toe op naleving van een gedragscode. De uitvoering van de examens is uitbesteed aan Examenadviesburo BV, welke organisatie hiervoor is geaccrediteerd door de Examenkamer.

De in 2009 opgerichte beroepsorganisatie voor financieel echtscheidingsadviseurs verplicht haar leden tot opname in het Register Financieel Echtscheidingsadviseur (RFEA), dat wordt beheerd door de stichting RFEA. Deze stichting stelt eisen aan de opleiding, de permanente educatie en de examens en ziet toe op naleving van de gedragscode RFEA. Er is geen sprake van accreditatie van de examens.

Woninginspecties

De volgende private organisaties zijn actief met een register of bestand van bouwkundige inspecteurs:

  • Nederlands Register Bouwkundig Inspecteurs (NRBI). De inspecteurs worden bij aanmelding getoetst op kennis en ervaring, en hun werkzaamheden worden daarna gevolgd door/namens het NRBI. De inspecteurs zijn gebonden aan een beroeps- en gedragscode.
  • Vereniging Eigen Huis (VEH). De VEH meldt dat de inspecteurs voldoen aan de norm ISO/IEC 17024 voor persoonscertificatie, en hun werkzaamheden regelmatig worden gecontroleerd.

Hoewel de inspecteurs de van toepassing zijnde wetgeving betrekken in hun onderzoek, is er geen formele relatie met wetgeving. Evenmin is sprake van accreditatie door de RvA of de Examenkamer.

De inspecteurs voor het Energielabel Woningen opereren in het kader van de wettelijke Regeling energieprestatie gebouwen. Deze zogeheten EP-adviseurs werken voor gecertificeerde bedrijven, en moeten met goed gevolg een examen hebben afgelegd bij een van de daartoe door de overheid aangewezen exameninstellingen. Deze instellingen moeten beschikken over een accreditatie van de schemabeheerder InstallQ, die daarvoor een Centrale Opleidings- en Examencommissie (COEC) heeft ingesteld. De Stichting Kenniscentrum Energieprestatie Gebouwde Omgeving (KEGO) zet zich in om alle erkenningen, certificeringen en bewijzen van bekwaamheid van onder andere EP-adviseurs in een centraal kwaliteitsregister vast te leggen. De lopende vernieuwing van het stelsel Energieprestatie Gebouwen en de daarbij behorende bepalingsmethode wordt beschreven op de website Energieprestatie Gebouwen.

Naast deze personenregisters kent deze sector ook een privaat dienstenkeurmerk en een wettelijk register:

  • Keurmerk Vakkundig gekeurd. Dit keurmerk certificeert keuringsbureaus; er is dus geen sprake van persoonscertificatie van de individuele inspecteurs.
  • Register voor kwaliteitsborgers. Dit register voor personen en bedrijven valt onder de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb), die waarschijnlijk in 2024 van kracht wordt, zie ook Kwaliteitsborging in de bouw in het hoofdstuk Productcertificatie. Kwaliteitsborgers onder de Wkb worden ingeschakeld door projectontwikkelaars en aannemers; het kunnen zowel natuurlijke als rechtspersonen zijn. Wie aan de slag wil als Wkb-kwaliteitsborger moet in dit register zijn opgenomen.

Ook bij dit keurmerk en dit register is geen sprake van examens onder accreditatie van de RvA of de Examenkamer.

Samenvatting persoonscertificatie

De primaire functie van persoonscertificatie is het bevorderen van vertrouwen dat de betrokkene geschikt is voor een (vervolg)opleiding, functie, beroep, of gereglementeerde activiteit of locatie. Het certificaat, meestal aangeduid als diploma, wordt uitgereikt na het met goed gevolg afleggen van een examen. Eenzelfde functie kan worden vervuld door vermelding in een kwalificatieregister, waarvoor het bezit van een bepaald diploma een van de vereisten is. In tegenstelling tot veel diploma’s heeft een registratie een beperkte geldigheidsduur, die alleen wordt verlengd nadat de betrokkene voldoende blijk heeft gegeven van relevante ervaring en/of bijscholing.

De betekenis van het certificaat is dat de houder beschikt over de competenties die nodig zijn voor de/het vervolgopleiding, functie, beroep of gereglementeerde activiteit. Aan een register kan de verplichting zijn verbonden om een beroeps- of gedragscode in acht te nemen; bij overtreding hiervan kan de registratie worden geschorst of ingetrokken. Aldus kan een kwalificatieregister de professionalisering van de betrokken beroepsgroep(en) als geheel bevorderen.

De voor een certificaat vereiste competenties zijn vastgelegd als leerdoelen, eindtermen, beroepsprofielen e.d., waaruit de examens worden afgeleid. Omdat deze niet al te voorspelbaar mogen zijn, verschilt elk examen van de eerder of later afgenomen examens voor hetzelfde diploma. Hierdoor is het correctievoorschrift, waarin onbedoelde effecten worden geneutraliseerd, een belangrijk onderdeel van het examentraject. Ook de validatie (wordt de beoogde competentie daadwerkelijk gemeten?) en normering (zijn de resultaten van verschillende examens vergelijkbaar?) zijn gevoelige en belangrijke parameters. De scores op deze parameters kunnen worden verbeterd door aanvullende eisen aan de bedrijfsvoering (het managementsysteem) van de exameninstelling, zoals de samenstelling en werkwijze van de examencommissie.

Bij persoonscertificatie is meer aandacht voor fraudepreventie vereist dan bij product- en systeemcertificatie; met name gaat het om identiteitsfraude, het raadplegen van niet-toegestane bronnen, en diplomafraude.

Historie

Met de Wet op het middelbaar onderwijs werden in 1863 centrale examens ingevoerd in het algemeen vormend onderwijs. Bij de invoering van de Nijverheidsonderwijswet in 1921 werd gebroken met de opvatting van Thorbecke dat de staat het vakonderwijs geheel aan maatschappelijke krachten overlaat. Naast het algemeen vormende onderwijs werd toen ook het beroepsonderwijs in de nationale wetgeving opgenomen, inclusief de examinering, en het Rijk nam een groot deel van de bekostiging voor zijn rekening.

Begin twintigste eeuw lanceerden private organisaties de eerste nationale persoonscertificaten (Oranje Kruis, CBR).

Na de tweede wereldoorlog kwam de vergelijking en harmonisatie van examens en diploma’s op gang, zowel nationaal (Colo/SBB) als internationaal (Nuffic). De Europese Unie begon na 2000 met de vergelijking en harmonisatie van opleidingen en examens, wat onder andere leidde tot EU-brede kwalificatiestructuren en beroepsprofielen.

De deregulering rond de laatste eeuwwisseling lijkt de opkomst van exameninstellingen van branche- en sector-organisaties te hebben bevorderd. Ook de accrediterende Stichting Examenkamer dankt hieraan haar ontstaan (1996).

In het eerste kabinetsstandpunt over certificatie in het overheidsbeleid (2003) waren voor persoonscertificatie geen specifieke richtlijnen opgenomen. Bij de actualisering van het kabinetsstandpunt in 2016 werd de toepasselijkheid beperkt tot persoonscertificaten met eindige looptijd, waardoor het bekostigde onderwijs werd uitgezonderd van het beleid (wat in de praktijk al het geval was).

In 2015 bracht de overheid het Nationaal actieplan gereglementeerde beroepen uit. Hierin geniet registratie de voorkeur boven certificatie. De eerste persoonscertificaten voor gereglementeerde beroepen zijn inmiddels overgezet naar personenregisters.

Stand van zaken

De meeste persoonscertificaten zijn naar hun doel in te delen in de volgende categorieën (met tussen haakjes enkele voorbeelden):

  • kwalificatie voor (vervolg)opleidingen (vmbo-diploma, vwo-diploma);
  • kwalificatie voor functies en beroepen (mbo-diploma, EHBO-diploma);
  • toelating tot gereglementeerde activiteiten of locaties (rijbewijs, BIG).

Een diploma of certificaat kan ook dienen als bewijs van geleverde prestaties (elfstedenkruisje, zwemdiploma, eredoctoraat), maar als de prestaties daarna niet worden gevolgd is er geen sprake van persoonscertificatie.

De certificatie van personen kent onder andere de volgende uitvoeringsvormen (met tussen haakjes enkele voorbeelden):

  • stelsels met gedistribueerde verantwoordelijkheden (diploma’s met onbegrensde looptijd, Kiwa Register);
  • exameninstellingen van branche- en sector-organisaties (IBKI, St. Veilig Spelen);
  • registratie-instellingen met eigen toelatingseisen (EVC-register, TCVT-register voor kraanmachinisten);
  • overlappende schema’s (zwemdiploma’s, schoolexamens van verschillende onderwijsinstellingen, mbo-diploma’s van wel/niet bekostigd onderwijs);
  • schema’s met verschillende niveaus (flexibele examens in het voortgezet onderwijs, EOQ-register voor kwaliteitsprofessionals);
  • met accreditatie door RvA (asbestverwijdering) of Examenkamer (EVC), en zonder accreditatie (St. Veilig Spelen, CBR).

Zoals mede blijkt uit de twee voorgaande hoofdstukken kan persoonscertificatie verplicht worden gesteld in een schema voor productcertificatie (Incasso Keurmerk, EnergiePrestatie Advies) of systeemcertificatie (Keurmerk Fysiotherapie, jb/jr).

In het niet bekostigde onderwijs zijn de meeste exameninstellingen organisatorisch goed gescheiden van de opleiders. In het bekostigde onderwijs is de examinering vanouds sterk verweven met het bijbehorende onderwijs. Op diverse terreinen wordt systematisch gewerkt aan verbetering van de scheiding tussen opleidingen en examens: zo gaan schoolexamens vergezeld van centrale examens, zitten externe deskundigen in examencommissies, en worden examenfunctionarissen geschoold en gecertificeerd.

Op diverse terreinen wordt systematisch gewerkt aan harmonisatie van examens op overlappende toepassingsgebieden. In het bekostigde onderwijs loopt het voortgezet onderwijs hierin voor op het hoger onderwijs, met de universiteiten als hekkensluiter. In de mbo- en hbo-sector worden bruggen geslagen tussen het wel en niet bekostigde onderwijs, met name door harmonisatie van beroepsprofielen. Soortgelijke initiatieven van de Europese Unie bevorderen niet alleen de harmonisatie van beroepskwalificaties binnen de EU, maar ook binnen Nederland.

Het bevorderen van de validiteit van examenresultaten blijft in de meeste gevallen beperkt tot randvoorwaarden voor het ontwikkelen van examens, zonder dat ook de examenresultaten systematisch worden geanalyseerd. Het CvTE betrekt de examenresultaten steekproefsgewijs bij het validiteitsonderzoek. De Onderwijsinspectie analyseert de verschillen tussen de schoolexamens en de centrale examens als indicatie van de civiele waarde van diploma’s.

Voor het examineren met behulp van computers zijn zelfstandige toetslocaties beschikbaar, die examens technisch mogelijk maken zonder daarbij inhoudelijk betrokken te zijn. De Examenkamer kan dergelijke locaties certificeren, en beheert de hiervoor ontwikkelde norm.

Accreditatie en toezicht

De Raad voor Accreditatie (RvA) en de Examenkamer kunnen exameninstellingen (CI’s) accrediteren op basis van algemene, breed gedragen criteria, of anderszins een toezichthoudende rol vervullen (zoals de Examenkamer bij EVC). Voor de examinering van EP-adviseurs fungeert de schemabeheerder InstallQ als accrediterende instantie, en op het deelgebied validatie van mbo-exameninstrumenten accrediteert de Stichting Vembo certificerende instellingen.

De RvA is met ca. 7 certificatieschema’s alleen actief in de wettelijk verplichte persoonscertificatie; de Examenkamer is met ca. 27 geaccrediteerde exameninstellingen voornamelijk daarbuiten actief. Ook is de Examenkamer betrokken bij een aantal persoonsregisters in het kader van beroepsreglementering, zoals bij accountants en financieel adviseurs; hier kan de Examenkamer optreden als accrediterende instantie voor de examens die toegang geven tot het register. In tegenstelling tot de RvA, die als nationale accreditatie-instantie alleen conformiteitsbeoordelende instellingen (in dit verband: exameninstellingen) mag accrediteren, vervult de Examenkamer ook andere rollen, zoals het certificeren van toetslocaties en het fungeren als Nationaal Kenniscentrum EVC.

Op persoonscertificatie in het kader van wet- en regelgeving is – naast het kabinetsstandpunt over certificatie en accreditatie in het overheidsbeleid – ook het Nationaal actieplan gereglementeerde beroepen van toepassing. Voor deze beroepen is in 2015 een verschuiving ingezet van persoonscertificatie naar persoonsregistratie, waarop het kabinetsstandpunt niet van toepassing is. Ook op diploma’s met onbegrensde looptijd is het kabinetsstandpunt niet van toepassing; mede daardoor is in het bekostigde onderwijs geen sprake van RvA-accreditatie. Hier houdt de Onderwijsinspectie toezicht op de examinering, niet alleen bij de onderwijsinstellingen, maar ook bij het College voor Toetsing en Examens (CvTE) en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO).

In het kabinetsstandpunt over certificatie en accreditatie in het overheidsbeleid wordt RvA-accreditatie aanbevolen als certificatie fungeert als ondersteuning van wet- en regelgeving. Niet alle ministeries houden zich aan deze richtlijn:

  • het toezicht op de certificatie van financiële adviseurs is opgedragen aan het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD), en niet aan de RvA; het CDFD heeft de Examenkamer gecontracteerd als mede-toezichthouder op deze examens;
  • voor het toezicht op de certificatie van APK-keurmeesters en rij-instructeurs is de Examenkamer ingeschakeld, niet de RvA;
  • voor de CBR-examens en de examens voor bestuurders van boten en drones is geen accreditatie verplicht gesteld;
  • het toezicht op de certificatie van EnergiePrestatie-adviseurs wordt uitgeoefend door de schemabeheerder InstallQ, niet door de RvA.

Zoals beschreven in het hoofdstuk Systeemcertificatie zijn de instellingen voor hoger onderwijs verplicht een NVAO-certificaat te verwerven; de examinering in het hoger onderwijs wordt daardoor getoetst aan een (niet geaccrediteerd) schema voor systeemcertificatie in plaats van persoonscertificatie.

Uit deze voorbeelden blijkt een grote variatie in het overheidstoezicht op examens en registraties, en de variatie neemt eerder toe dan af. In het bekostigde onderwijs is de Onderwijsinspectie de dominante toezichthouder. Daarbuiten hebben sommige ministeries een aparte organisatie (meestal een zelfstandig bestuursorgaan) opgericht of aangewezen (CvTE, CEA, CDFD, TloKB, Kiwa Register) die het toezicht op de examinering of registratie naar eigen inzicht vorm geeft. Andere ministeries zien zelf toe op een exameninstelling (CBR), of laten het over aan een private schemabeheerder (EPA). In een enkel geval (asbestverwijdering) is RvA-accreditatie van de examens verplicht gesteld, conform het kabinetsstandpunt over accreditatie en certificatie. De samenwerking en afstemming door deze toezichthouders met de verantwoordelijke toezichthouder namens de overheid is op verschillende manieren ingevuld, dan wel niet geregeld.

 

Tot zover de samenvatting van Persoonscertificatie. Lees ook de integrale samenvatting (pdf), of de samenvattingen van de andere hoofdstukken: 

Skip to content